20510 |
schenkel |
hees:
hees (L386p Vlodrop),
schonk:
sjoonk (L386p Vlodrop)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
uitpoetsen:
oetpoetse (L386p Vlodrop)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17726 |
scherp kijken |
scherp kijken:
sjerp kieke (L386p Vlodrop)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17801 |
scherp luisteren |
de oren spitsen:
oore sjpitse (L386p Vlodrop)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
sjerp (L386p Vlodrop)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
eigen spelling
botterbloom (L386p Vlodrop)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šūrpǭl (L386p Vlodrop)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
18069 |
scheurbuik |
scheurbuik:
sjeurboek (L386p Vlodrop)
|
Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (L386p Vlodrop)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
ploffen:
ploffe (L386p Vlodrop)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|