24378 |
slang |
slang:
sjlang (L386p Vlodrop),
ideosyncr.
sjlang (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24749 |
slangewortel |
aronskelk:
eigen spelling
aronskelk (L386p Vlodrop)
|
Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17553 |
slank |
fijn:
(ie heel lang).
fien (L386p Vlodrop)
|
zwak, tenger iemand [N 37 (1971)]
III-1-1
|
20647 |
slappe koffie |
zauwel:
zawwel (L386p Vlodrop)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25216 |
slecht dragend ijs |
het draagt niet:
dreeg neet (L386p Vlodrop)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17542 |
slecht groeien |
slecht wassen:
sjlech wasse (L386p Vlodrop)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
vieze, een -:
vieze (L386p Vlodrop)
|
iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
rot (weer):
rot (L386p Vlodrop),
schouw (weer):
schouw (L386p Vlodrop),
slecht (weer):
sjlech waer (L386p Vlodrop)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22337 |
slechte speler |
kruk:
kruk (L386p Vlodrop)
|
Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
knorrig:
knorrig (L386p Vlodrop),
kwaad:
kwoad (L386p Vlodrop)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|