25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
de bliksum (L386p Vlodrop)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
afleider:
aafleijer (L386p Vlodrop)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
het bliksemt zwaar weer:
ut bliksemt sjwaor waer (L386p Vlodrop)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindmannetje:
blindmenke (L386p Vlodrop)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinke (L386p Vlodrop)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L386p Vlodrop)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22057 |
bloedluis |
luis:
luus (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: rode vogelmijt of bloedluis: 1 mm - zuigt s nachts bloed - bij warm weer een echte plaag. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloodworsj (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (L386p Vlodrop)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloom (L386p Vlodrop),
blōm (L386p Vlodrop)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|