18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetsjtille (L386p Vlodrop)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetvlug (L386p Vlodrop)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21831 |
uitvoerig verhaal |
breeduit (bn.):
breidoet (L386p Vlodrop)
|
een uitvoerig verhaal [teel] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rškøtǝlǝ (L386p Vlodrop)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flater:
flātǝr (L386p Vlodrop),
koeflater:
kuflātǝr (L386p Vlodrop)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
oetwieke (L386p Vlodrop)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
water:
water (L386p Vlodrop),
zeik:
zęi̯k (L386p Vlodrop)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (L386p Vlodrop),
plassen:
nieuw woord!
plasse (L386p Vlodrop),
zeiken:
zęi̯kǝ (L386p Vlodrop)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
ursulin (L386p Vlodrop)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaan (L386p Vlodrop)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|