24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
ideosyncr.
jasmien (L386p Vlodrop)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20681 |
boerenkool |
kool:
keul (L386p Vlodrop)
|
Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vla:
fla (L386p Vlodrop)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24861 |
boerenwormkruid |
wormkruid:
eigen spelling
wurmkroet (L386p Vlodrop)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalg:
sjwalg (L386p Vlodrop),
žwaləgə (L386p Vlodrop)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
boerrin (L386p Vlodrop)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
laag:
leig (L386p Vlodrop)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21605 |
boete |
boete:
boete (L386p Vlodrop)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18064 |
bof |
bof:
bof (L386p Vlodrop)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (L386p Vlodrop),
bukkum (L386p Vlodrop)
|
haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|