24965 |
vuil in sloten |
rotzooi:
rotzooij (L386p Vlodrop)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
smerig water:
sjmerigh (L386p Vlodrop)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
vŏĕs (L386p Vlodrop)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
opdonder:
opdonder (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] || slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
tang:
taŋ (L386p Vlodrop)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
jagen:
ut jeeg (L386p Vlodrop)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20126 |
waaks |
waaks:
waaks (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18860 |
waarderen |
op prijs stellen:
oppries sjtille (L386p Vlodrop)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21457 |
waarschuwen |
piepen:
piepe (L386p Vlodrop),
wijzen op:
opwieze (L386p Vlodrop)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)] || het geluid dat vogels maken wanneer men te dicht bij hun nest komt (kijven) [N 83 (1981)]
III-3-1, III-4-1
|
21589 |
wacht |
wacht:
wag (L386p Vlodrop)
|
de taak om de kazerne te bewaken [vigilantie, wacht, faction] [N 90 (1982)]
III-3-1
|