34236 |
droge koe |
guste koe:
gøstǝ ku (L386p Vlodrop)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (L386p Vlodrop),
zuiplap:
zoeplap (L386p Vlodrop)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
stuk in de kont:
sjtuk in die kont (L386p Vlodrop),
stuk in de kraag:
sjtuk inne kraag (L386p Vlodrop),
stuk in de vaan:
sjtuk in die vaan (L386p Vlodrop),
zat:
zaad (L386p Vlodrop)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
hem om hebben:
m om hebbe (L386p Vlodrop)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft over:
blief euver (L386p Vlodrop),
t blijft over]:
ut trik euver (L386p Vlodrop)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
snot:
sjnot (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L386p Vlodrop)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
šoͅtəlsplak (L386p Vlodrop)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄xštǭn (L386p Vlodrop)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
extract:
ekstrak (L386p Vlodrop)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|