29086 |
omboorden |
afboorden:
āfbø̄rdǝ (Q112p Voerendaal)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
33745 |
omheinen |
tuin zetten:
tūn zɛtǝ (Q112p Voerendaal)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
heg:
coniferen
de hèkg (Q112p Voerendaal),
muur:
van steen
de moer (Q112p Voerendaal)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
štaŋkɛtsǝl (Q112p Voerendaal)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
geländer (du.):
gǝlɛndǝr (Q112p Voerendaal),
hekje:
hękskǝ (Q112p Voerendaal)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
tuin:
tūn (Q112p Voerendaal)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
25652 |
omkeren |
kippen:
kipǝ (Q112p Voerendaal)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (Q112p Voerendaal),
onbehobbeld:
onbehŏĕbeld (Q112p Voerendaal),
onbeleefd:
onbelaef (Q112p Voerendaal)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lomp (Q112p Voerendaal),
onbeschoft:
onbesjŏĕf (Q112p Voerendaal),
ongetrokken:
vgl. Sittard Wb. (pag. 282): óngetrokke, onopgevoed.
ongetrokke (Q112p Voerendaal),
onnut:
vgl. Sittard Wb. (pag. 282): ónnöt, vuil, smerig; klemtoon op -nöt.
onnöt (Q112p Voerendaal)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschaamd:
onbesjeeëmd (Q112p Voerendaal)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|