18990 |
onnozel |
ezelachtig:
eëzelechtig (Q112p Voerendaal)
|
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
stommerik:
sjtommerik (Q112p Voerendaal),
stumper:
sjtumper (Q112p Voerendaal),
sufferd:
sufferd (Q112p Voerendaal)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onneuselkinger (Q112p Voerendaal),
onnuëzel kinger (Q112p Voerendaal),
onnêûzel kinger (Q112p Voerendaal),
onnüezele kinger (Q112p Voerendaal)
|
28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19278 |
onrustig |
onruhig (< du.):
onruiig (Q112p Voerendaal)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19279 |
onrustig persoon |
druktemaker:
druktemeëker (Q112p Voerendaal)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onneuëzel (Q112p Voerendaal)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig:
driftig (Q112p Voerendaal)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
peeperkook (Q112p Voerendaal)
|
peperkoek [N 29 (1967)]
III-2-3
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzieë (Q112p Voerendaal)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34310 |
onvruchtbaar vrouwelijk varken |
kween:
kwiǝn (Q112p Voerendaal)
|
Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c]
I-12
|