18908 |
prutser |
klaas:
kloas (Q112p Voerendaal)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknoei:
geknoeëj (Q112p Voerendaal),
prutswerk:
prutswerk (Q112p Voerendaal)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18110 |
puistjes |
borbeltjes:
burbelkes (Q112p Voerendaal)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23766 |
quatertemperdag |
vastendag:
vàste-daag (Q112p Voerendaal)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e roatsel (Q112p Voerendaal),
e ruetselke (Q112p Voerendaal),
ei reudselke (Q112p Voerendaal),
roadsel (Q112p Voerendaal)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q112p Voerendaal
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vrĕm (Q112p Voerendaal)
|
vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazele (Q112p Voerendaal),
lullen:
lölle (Q112p Voerendaal),
wauwelen:
wawwele (Q112p Voerendaal)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
rǭt (Q112p Voerendaal),
rǭt (Q112p Voerendaal)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roa (Q112p Voerendaal),
roaje (Q112p Voerendaal)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|