18167 |
rafel |
vadem:
vēm (Q112p Voerendaal)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
ruffelen:
røfǝlǝ (Q112p Voerendaal)
|
Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
ratel:
ratel (Q112p Voerendaal)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18868 |
razen en tieren |
razen:
raoze (Q112p Voerendaal)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
woest:
weus (Q112p Voerendaal)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stoten:
sjtoete (Q112p Voerendaal)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
stokkenbenen:
sjtekkebee (Q112p Voerendaal)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
muizenoren:
moeze oere (Q112p Voerendaal)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18961 |
rechtvaardig |
eerlijk:
ieërlik (Q112p Voerendaal)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
rector (Q112p Voerendaal)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|