19760 |
regulateur |
regulator:
rēgylātǫr (Q112p Voerendaal)
|
Toestel dat de loper bij grotere draaisnelheid automatisch doet zakken. Belangrijkste onderdelen van de regulateur zijn in het algemeen twee stalen bollen die ieder hangend aan een arm zich onder invloed van de middelpuntvliedende kracht naar buiten willen bewegen. De einden van de armen zijn via twee stangen verbonden met een schuifstuk om de regulateur-as. Wanneer het toerental oploopt en de kogels dus naar buiten bewegen, nemen ze het schuifstuk mee omhoog of bewegen het juist naar beneden al naar gelang de constructie. Aan dit meedraaiende schuifstuk is een stilstaande ring bevestigd die mee op en neer beweegt. Hieraan is weer een hefboom verbonden die via diverse stangen de pasbalk op en neer beweegt en dus de steen meer of minder omhoog of omlaag brengt (Wiesner, pag. 106). [N O, 35g]
II-3
|
17904 |
reiken naar |
reiken naar:
nao get reeke (Q112p Voerendaal)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19388 |
rek |
schap:
sjaap (Q112p Voerendaal)
|
Soort kast van latten en planken, zonder deur, om iets in op te bergen, b.v. in de keuken (rek, schap, hang) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23403 |
relikwie |
relikwien:
rillekwie (Q112p Voerendaal)
|
De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24295 |
restant zoogdieren |
tam:
taam (Q112p Voerendaal)
|
tam [DC 19 (1951)]
III-4-2
|
18265 |
revers |
kraagomslag:
krāxomšlax (Q112p Voerendaal)
|
De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW]
II-7
|
17655 |
rib |
rib:
en rup (Q112p Voerendaal)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32583 |
riek, mestriek |
gaffel:
gafǝl (Q112p Voerendaal
[(drie of vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
-
reet (Q112p Voerendaal),
ri:t (Q112p Voerendaal)
|
riet [DC 25 (1954)]
III-4-3
|
28973 |
rijgen |
rijen:
ri-jǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|