18827 |
bezorgd |
zorgen hebben:
zörg hubbe (Q112p Voerendaal)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25654 |
bezorgen |
venten:
vɛntǝ (Q112p Voerendaal)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
19298 |
bezwaarlijk |
bezwaarlijk:
besjwierlèk (Q112p Voerendaal)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17996 |
bibberen |
beven:
beave (Q112p Voerendaal),
razelen:
raazele (Q112p Voerendaal)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23808 |
biddag voor het gewas |
bededag:
bëa-daag (Q112p Voerendaal)
|
De Biddag voor het Gewas. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
doodsprentje:
doeëdsprentje (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23980 |
biecht |
biecht:
de beech (Q112p Voerendaal)
|
De biecht [biech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
zich beechte (Q112p Voerendaal)
|
Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
biechsjtool (Q112p Voerendaal)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bɛijə (Q112p Voerendaal)
|
bieden [RND]
III-3-1
|