e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voerendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trap trap: trap (Voerendaal) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] III-2-1
trapleer ledder: løͅdər (Voerendaal) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trapnaaimachine trapmachine: trapmǝšīn (Voerendaal) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
traproede roede: ròw (Voerendaal) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
treeft jzervoet: īzǝrvōǝt (Voerendaal) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7
treiteren kwellen: kweële (Voerendaal) lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-1-4
treiterkop stiekemerd: stiekemerd (Voerendaal) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] III-1-4
treuren treuren: troere (Voerendaal) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaar treuzelaar: treuzelaer (Voerendaal), treuzeleeër (Voerendaal) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen treuzelen: treuzele (Voerendaal) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] III-1-4