22343 |
uitsliepen |
uitkitsen:
enne oe:tkiesje (Q112p Voerendaal),
ich kiesj dich oe:t (Q112p Voerendaal),
uitsliepen:
oet sliepe (Q112p Voerendaal)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
21787 |
uitsluitsel |
uitsluitsel:
oētsjluutsel (Q112p Voerendaal)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oētsjtelle (Q112p Voerendaal)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oētvluch (Q112p Voerendaal)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
zeven:
zeven (Q112p Voerendaal)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q112p Voerendaal)
|
urine van een mens [N 38 (1971)]
III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q112p Voerendaal)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)]
III-1-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
ursulien (Q112p Voerendaal)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) vamen:
dǝ nǫalt vē̜mǝ (Q112p Voerendaal),
dǝ nǭlt vējmǝ (Q112p Voerendaal),
in oog van de naald steken:
en ǫax van dǝ nǭlt štēkǝ (Q112p Voerendaal)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
18949 |
vagebond |
landloper:
landleuper (Q112p Voerendaal)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|