19304 |
vertrouwen |
vertrouwen:
vertroewe (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18928 |
vervelend werk |
geneuk:
geneuëks (Q112p Voerendaal)
|
vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18820 |
verveling |
verveling:
verveëling (Q112p Voerendaal)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19270 |
verwaarlozen |
vernachlssigen (du.):
vernaolieëzige (Q112p Voerendaal)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18815 |
verwachting |
verwachting:
verwachting (Q112p Voerendaal)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20171 |
verwantschap |
familie:
famĭĕlje (Q112p Voerendaal),
femĭĕlje (Q112p Voerendaal)
|
het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
štō.kə (Q112p Voerendaal)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
20304 |
verwend kindje |
verwende aap:
verwende aap (Q112p Voerendaal),
verwende poet:
verwende póet (Q112p Voerendaal)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21795 |
verwensen |
verwensen:
verwunsje (Q112p Voerendaal)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21806 |
verzoek |
verzoek:
verzeuk (Q112p Voerendaal)
|
het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)]
III-3-1
|