24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
šwaləbərə (Q112p Voerendaal),
žwalbər (Q112p Voerendaal),
zwarbel:
švarbəl (Q112p Voerendaal)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
madam (<fr.):
medam (Q112p Voerendaal),
mevrouw:
mevrouw (Q112p Voerendaal)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
boertig:
boertig (Q112p Voerendaal)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bȳrkǝ (Q112p Voerendaal)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
17605 |
bolle wangen |
dikke bakkes:
dieke bakkes (Q112p Voerendaal)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25583 |
bolrijs |
eerste rijs:
īǝstǝ rīs (Q112p Voerendaal),
voorrijs:
vȳrrīs (Q112p Voerendaal)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q112p Voerendaal)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
sponning:
šponeŋ (Q112p Voerendaal)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bond ɛn blaouw Xəsjlāgə (Q112p Voerendaal)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
ene bohach(j) (Q112p Voerendaal),
pijlenboog:
piləboͅ.ch (Q112p Voerendaal)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|