33713 |
bos |
bos:
bøš (Q112p Voerendaal)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bussel:
bussel (Q112p Voerendaal)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
19731 |
bot |
bot:
bot (Q112p Voerendaal)
|
Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3
|
32795 |
bot eggen |
slepen:
[slepen] (Q112p Voerendaal)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
schinkewoersj (Q112p Voerendaal),
schinkewosj (Q112p Voerendaal),
sjinkewoësj (Q112p Voerendaal)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19517 |
botervlootje |
boterschotel:
bottərsottəl (Q112p Voerendaal),
botəršotəl (Q112p Voerendaal)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
28908 |
boutijzer |
strijkbout:
štrīǝkbōǝt (Q112p Voerendaal)
|
Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20]
II-7
|
33644 |
bouwland |
gewande:
gǝwaŋ (Q112p Voerendaal),
land:
lant (Q112p Voerendaal),
veld:
fęlt (Q112p Voerendaal),
vɛlt (Q112p Voerendaal)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
17639 |
bovendeel van de rug |
pokkel:
bie der pap op der poekel zitte (Q112p Voerendaal),
der poekel (Q112p Voerendaal)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25497 |
bovenkant van een peperkoek |
korst:
kuǝs (Q112p Voerendaal)
|
[N 29, 94a]
II-1
|