e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voerendaal

Overzicht

Gevonden: 2119
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van een doodskist deksel: dèksel (Voerendaal) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
dempig dempig: dɛmpex (Voerendaal) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
deugniet deugeniet: duëgeneet (Voerendaal, ... ) een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deur deur: dȳr (Voerendaal), dȳǝr (Voerendaal) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurknop, deurklink klink: klink (Voerendaal) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
diarree hebben aan de schijt (zijn): an dǝr šīt ziǝ (Voerendaal) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12
dienblad dienblad: denblāt (Voerendaal), presenteerblad: prəsɛntērblāt (Voerendaal), schenkblad: šeŋk˂blāt (Voerendaal), tablet: in de woonhuizen vooral  tableͅt (Voerendaal) dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)] III-2-1
dinsdag dinsdag: diënsdig (Voerendaal), dèènsdig (Voerendaal) dag; dinsdag [N 07 (1961)] III-4-4
dinsdag voor aswoensdag carnavalsdinsdag: Carnevalsdinsdag (Voerendaal) naam voor de dinsdag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)] III-3-2
dissel distelboom: destǝlbǭm (Voerendaal) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13