18851 |
eenvoudig |
bedeesd:
bedeesd (Q112p Voerendaal)
|
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
brak (Q112p Voerendaal)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
allein (Q112p Voerendaal),
eenzaam:
einzaam (Q112p Voerendaal)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
ierlək (Q112p Voerendaal),
ieërlik (Q112p Voerendaal)
|
eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)] || zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelsharen:
duuvelshoare (Q112p Voerendaal),
vleugharen:
vluughoare (Q112p Voerendaal)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24010 |
eerste communie |
eerste communie (<lat.):
de iesjte communie (Q112p Voerendaal),
de iëste kemunie (Q112p Voerendaal)
|
De eerste H. Communie. [N 96D (1989)] || De H. Communie [kómmelejoeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24043 |
eerste mis van de neomist |
primiz (du.):
premiets (Q112p Voerendaal)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29027 |
eerste pas |
eerste pas:
ērštǝ pas (Q112p Voerendaal),
rauwe pas:
ruwǝ pas (Q112p Voerendaal)
|
De eerste, ruwe pas waarvoor het colbert geheel in elkaar moet worden geregen zonder voering. Volgens de informant van K 361 is er maar één pas. [N 59, 76a]
II-7
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
ieëwig (Q112p Voerendaal)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32788 |
eggen |
egen:
e ̞ǝgǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|