17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen postuur:
e gedrônge postuur (Q112p Voerendaal)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
gewillig (Q112p Voerendaal)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vūǝrǝ (Q112p Voerendaal
[(jonger dan scheutvoren)]
),
scheuten:
šȳ ̞ǝtǝ (Q112p Voerendaal),
scheutrijen:
šȳǝtrīǝ (Q112p Voerendaal),
scheutvoren:
šȳ ̞ǝt˲vūǝrǝ (Q112p Voerendaal)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
heer:
der heer (Q112p Voerendaal)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
geestig:
geestig (Q112p Voerendaal)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaape (Q112p Voerendaal)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
geheimzinnig (Q112p Voerendaal)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehiëmelte (Q112p Voerendaal),
hemel:
hiëmel (Q112p Voerendaal),
verhemelte:
vərhīēməltə (Q112p Voerendaal)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)] || Hoe noemt men de bovenkant van de mondholte? ( Nederl. gehemelte, verhemelte). [DC 30 (1958)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
geheuge (Q112p Voerendaal)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loēstere (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|