24218 |
nestverlater |
vlugge jong:
vleuke jeung (P192p Voort)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
20482 |
nicht |
nicht:
niech (P192p Voort)
|
nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
møu̯nšex (P192p Voort)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
18122 |
nijdnagel |
ijwortel:
eewortel (P192p Voort)
|
ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
21122 |
noten afslaan |
beuken:
beōken (P192p Voort)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
e bietje (P192p Voort),
momentje:
noŋ nīe mè.ntje (P192p Voort)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (P192p Voort)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afrekken:
ou̯ǝfrɛkǝ (P192p Voort),
rek rond zetten:
rɛk ront zɛtǝ (P192p Voort)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drē̜ǝ (P192p Voort)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
21579 |
onderhandelen |
marchanderen (<fr.):
Van Dale: marchanderen (<Fr.), dingen; loven en bieden, pingelen.
marchande:rə (P192p Voort)
|
marchanderen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|