e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afleggen van een dode op de walm leggen: znd 32, 20;  op de walm legge (Voort) een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] III-2-2
afloeren, bespieden afkijken: iets stilllekes ouəfkieken (Voort) iets bespieden [ZND 32 (1939)] III-1-1
afromen aflaten: ǭ.flōǝtǝ (Voort), doordraaien: dou̯.rdrē̜ǝ (Voort) De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.] I-11
aftrekken, uitwinnen uitwinnen: ǭǝ.twęi̯nǝ (Voort) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftuigen onthamen: o.nthǭmǝ (Voort) Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b] I-10
afvallen van bladeren vallen: vallen (Voort) afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)] III-4-3
afwasteil, afwasbak afwasbak: ōͅfwasbak (Voort), schotelbak: schoətelbak (Voort) de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)] III-2-1
akker land: lā.nt (Voort), stuk: støk (Voort) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkerdistel, distel dissel: disəl (Voort) distel [ZND 01 (1922)] III-4-3
akkergrens, grensvoor reen: ręi̯n (Voort) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8