e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vorsen

Overzicht

Gevonden: 1250
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slenteren taffelen: tjaffele (Vorsen) Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)] III-1-2
slepen slepen: slęi̯pǝ (Vorsen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
slijm snot: snot (Vorsen) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2
slijpzand, zavel zavel: zǭvǝl (Vorsen) Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.] I-3
slip slip: slip (Vorsen) Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] III-1-3
sloffen schoffelen: sjoeffele (Vorsen) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: sloekderm (Vorsen) Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)] III-1-1
slootjespringen beekspringen: béek sprènge (Vorsen) slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)] III-3-2
sluik haar stekels: stéékels (Vorsen) Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1
sluipen sluipen: sluipe (Vorsen) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2