| 33085 |
graan stapelen in de schuur |
het zet leggen:
tsęt lęgǝ (Q183p Vreren)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 24318 |
graat |
vlim:
vleumen (Q183p Vreren)
|
graten ve vis [ZND 24 (1937)]
III-4-2
|
| 20137 |
graf |
graf:
e graôf, twee gruever (Q183p Vreren),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graof (Q183p Vreren)
|
Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
| 19208 |
grappig |
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
plezierig (Q183p Vreren)
|
grappig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 32848 |
gras |
gras:
grǭ.s (Q183p Vreren)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
| 32862 |
gras (af)maaien |
afmaaien:
af[maaien] (Q183p Vreren)
|
Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
| 21220 |
grindweg |
gravierbaan:
Van Dale: gravier [gravje], grind, kiezel.
gravibaon (Q183p Vreren)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 24933 |
grindx |
gravie:
gravi (Q183p Vreren)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 17541 |
groeien |
wassen:
wasǝ (Q183p Vreren)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374]
I-4
|
| 20778 |
groente |
legumen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
legume (Q183p Vreren)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|