| 23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛspər (Q183p Vreren)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
| 33756 |
veulen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q183p Vreren)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
| 22832 |
vieren |
vieren:
gəvî:rt (Q183p Vreren)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
| 17768 |
vinger |
vinger:
venger (Q183p Vreren),
viŋər (Q183p Vreren)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
| 21424 |
vlaams |
vlaams:
vloms (Q183p Vreren)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 19127 |
vleier |
filou (fr.):
’t Es enne filou (Q183p Vreren),
mouwstrijker:
’t Es enne mauwstraaiker (Q183p Vreren)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (Q183p Vreren)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
| 34280 |
voer |
eten:
ętǝn (Q183p Vreren)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
| 24892 |
vogelwikke |
steenwikke:
stē.nwi.kǝ (Q183p Vreren),
wilde liezen:
wel līzǝ (Q183p Vreren),
wubben:
wø̜bǝ (Q183p Vreren)
|
Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
| 21268 |
volk (mensen) |
volk:
folək (Q183p Vreren)
|
volk [RND]
III-3-1
|