| 33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
| 21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemeuje (Q172p Vroenhoven),
moe maken:
meuj maoke (Q172p Vroenhoven),
tussensteken:
tussen stèke (Q172p Vroenhoven)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
| 19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
zich ienbeeldĕ (Q172p Vroenhoven),
zich inbēldə (Q172p Vroenhoven)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
wę.ndǝlǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
| 33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q172p Vroenhoven)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
| 17975 |
ziek |
krank (du.):
kra:ŋk (Q172p Vroenhoven),
krank (Q172p Vroenhoven)
|
ziek [ZND 39 (1942)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
| 17980 |
ziekte |
krankte:
dei krenkde es besmettelijk (Q172p Vroenhoven),
dĕij krèinktĕ ĕs besmĕttélĕk (Q172p Vroenhoven),
dijə krēͅngkdə ĕs bəsmĕttələk (Q172p Vroenhoven)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
| 17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīēke (Q172p Vroenhoven),
zien:
zīēn (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven),
zīn (Q172p Vroenhoven)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
| 20937 |
zijde spek |
viedel:
werkelijk een vierde halve zij
vydəl (Q172p Vroenhoven),
zij:
zeͅi (Q172p Vroenhoven)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 34580 |
zijladder |
ledder:
lø̜dǝr (Q172p Vroenhoven)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|