20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q172p Vroenhoven)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (Q172p Vroenhoven)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhofje:
blōməhø͂ͅfke (Q172p Vroenhoven),
engelse hof:
engelschenwof (Q172p Vroenhoven)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtšə (Q172p Vroenhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21510 |
blussen |
blussen:
blŭsse (Q172p Vroenhoven),
bləsse (Q172p Vroenhoven)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blĕtsĕ (Q172p Vroenhoven),
blutsen (Q172p Vroenhoven)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bèùlt (Q172p Vroenhoven),
kroef:
kroef (Q172p Vroenhoven),
krŏf (Q172p Vroenhoven)
|
Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21300 |
boek |
boek:
bok (Q172p Vroenhoven),
book (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
boek [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
boekweitkoek (die men niet meer kent)
bo.kəsə ko.k (Q172p Vroenhoven)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
də būr (Q172p Vroenhoven),
ər ɛs tə ga:nsə do:g al bei wiləmkə, bei blaŋkər, bei zjɛnskə, bei də bu:r, bei də šri:nəwɛrkə, bei grutəpa:, bei mich, bei dich, bei h (Q172p Vroenhoven),
èjn: diepe keelklank
dĕ boer woent op èjn boerdĕrĕí (Q172p Vroenhoven)
|
boer [ZND 14 (1926)] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|