32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ū.tko.mǝ (Q008p Vucht)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
opgooien:
we zullen ies opgoeojen (Q008p Vucht)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
bidden:
bejen (Q008p Vucht)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝn (Q008p Vucht)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
āf˲zętǝn (Q008p Vucht),
uitwijken:
ū.twi.kǝn (Q008p Vucht)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
34061 |
vaars |
rindje:
rɛntjǝn (Q008p Vucht),
vaars:
vɛ̄s (Q008p Vucht)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lī.f (Q008p Vucht)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van oage aafkoms (Q008p Vucht)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ry.zǝlǝn (Q008p Vucht),
rȳzǝlǝn (Q008p Vucht)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (Q008p Vucht)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|