33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
opper:
ǫpǝr (Q008p Vucht)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (Q008p Vucht)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
o.nt (Q008p Vucht),
ond (Q008p Vucht)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
ō.neŋ (Q008p Vucht)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pē.s (Q008p Vucht)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
de aojeren van z`ne kop (Q008p Vucht)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kǫplax (Q008p Vucht),
plag:
plax (Q008p Vucht)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdvlees:
øͅytfleͅi.s (Q008p Vucht)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppi.n (Q008p Vucht)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
32658 |
hoofdplaat |
beleggen:
bǝlęqǝ (Q008p Vucht)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|