e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waltwilder

Overzicht

Gevonden: 917
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tochtig ritsetig: retsǝtex (Waltwilder) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
tomaat tomaat: toͅmatə (Waltwilder) tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
tong tong: z`n tong es aonglaojen (Waltwilder) Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)] III-1-1
trechter op de gierton trechter: trɛ̄.xtǝr (Waltwilder) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trekhaken, -ogen stroppen: strepǝ (Waltwilder) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica monica: monəka (Waltwilder), mŏnika (Waltwilder) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
treuzelen chipoteren (<fr.): schippeteeren (Waltwilder), frutselen: frutselen (Waltwilder), semmelen: semmelen (Waltwilder) wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)] III-1-4
troef troef: troef (Waltwilder) Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
tros vruchten koppel: koebel (Waltwilder) tros [ZND 32 (1939)] I-7
tuieren tuieren: tē.rǝ (Waltwilder) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11