e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knolvoer, rapen (coll.) groen: grȳn (Wanssum) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop knoop: knoeëp (Wanssum), knuǝp (Wanssum) knoop om iets te sluiten, b.v. aan de jas || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knorrepot brombeer: brómbèèr (Wanssum), grijnzer: cf. WNT V s.v. "grijzen II" in de betekenis van grimmende grommen, knorren  grezer (Wanssum), grompot: grómpot (Wanssum), knaaierd: knāōjerd (Wanssum), knaaipot: knāōjpot (Wanssum), knibbelaar: knibbeler (Wanssum), krikkelkont: krekelkōnt (Wanssum) brombeer, knorrepot || brompot || kribbig iemand || kwaadaardige knorrepot || lichtgeraakt meisje III-1-4
knotten van wilgen afhouwen: afhouwen (Wanssum), poest afhouwen: puust afhouwen (Wanssum) het knotten van wilgen, d.w.z. een wilg zodanig snoeien dat er een knotwilg ontstaat [DC 13 (1945)] III-4-3
knuppel, knots knuppel: knøpəl (Wanssum) knuppel [RND] III-1-2
koe koe: kuu̯ (Wanssum), kuu̯ǝ (Wanssum), kǫu̯ (Wanssum) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd eerste maal: ērstǝ mǭl (Wanssum), maal: mǭl (Wanssum) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd tweede maal: twēdǝ mǭl (Wanssum) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkōnt (Wanssum) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koeherder koeherd: kuwhart (Wanssum) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11