e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meeldauw gelf: gelf (Wanssum) meeldauw III-4-3
meelschepje meelschupper: mɛ̄lsxøpǝr (Wanssum) Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b] I-4
meelworm, larve van de meeltor meelworm: mèèlwörm (Wanssum) meelworm III-4-2
meer dan een spade diep spitten twee spit diep (spaden): twiǝ spēt˱ dīp (Wanssum) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1
meerdelige eg driedelige [eg]: dri(i̯)diǝlegǝ [eg] (Wanssum) Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
meerscharige ploegen drieschaar: drisxār (Wanssum), vierschaar: virsxār (Wanssum) Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.] I-1
meester meester: mɛistər (Wanssum) (school)meester [RND] III-3-1
meetje steken steken: Met centen naar een streep werpen. Wie er het dichtst bij is, mag de centen in de handen nemen, er met gesloten hand mee rammelen, en ze neer werpen. Van te voren is bepaald welke centen voor de opgooier zijn, kruis of munt.  stèke (Wanssum) Spel met centen. III-3-2
meiboom mei: mei (Wanssum), meiboom: Zie mei.  meiboeëm (Wanssum) Berkeboompje of -struik ter versiering langs de weg geplaatst. || Berkestruik als feestboom geplant bij feestelijke gelegenheden. III-3-2
meid, dienstmeid meid: mɛi̯t (Wanssum) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6