33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bē̜k (L214p Wanssum)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
strak:
Toe strak: straks (pas geleden).
strak (L214p Wanssum)
|
strak, nauwsluitend
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
pront:
= sekuur persoon!
prónt (L214p Wanssum),
secuur:
#NAME?
səkūūr (L214p Wanssum)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
20361 |
neef |
neef:
neen
nēf (L214p Wanssum)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
32853 |
nerf van de weide |
groes:
grūs (L214p Wanssum),
weizool:
węi̯zǭl (L214p Wanssum)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24215 |
nest |
bocht:
ook: materiaal waaruit he nest is gebouwd
bōcht (L214p Wanssum)
|
nest
III-4-1
|
34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (L214p Wanssum)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
snotkokker:
snotkoker (L214p Wanssum),
snotkòker (L214p Wanssum),
snotneus:
snotneus (L214p Wanssum)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
neusgaate (L214p Wanssum),
neusgatter (L214p Wanssum),
neuzengaten:
neusegatter (L214p Wanssum)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nicht:
nīcht (L214p Wanssum),
neen
neecht (L214p Wanssum),
nicht (L214p Wanssum)
|
nicht || nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|