e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schutter schutter: schötər (Wanssum), Rare schutter: rare kerel. Rauwe schutter: rauwe kerel met een goed hart.  schutter (Wanssum) schutter [RND] || Schutter, kerel. III-3-2
schuur schuur: sxȳr (Wanssum), spijker: spikǝrt (Wanssum) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurmiddel puimsteen: pymstiən (Wanssum), zand: zant (Wanssum) schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)] III-2-1
schuurpoort schuurdeur: sxȳrdø̄r (Wanssum) De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.] I-6
schuwen schouwen: schouwe (Wanssum) schuwen, bang zijn voor III-1-4
sering kruidnagel: -  kruutnägel (Wanssum, ... ), nagelbloem: nagelbloem (Wanssum, ... ), nagelstruik: nagelstroek (Wanssum, ... ) [DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)] || seringenstruik I-7, III-4-3
sikkel (het/de) kromme: krom (Wanssum) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sint-maartensvuur sint-maartensvuur: Sub vuur.  St. Martesvuur (Wanssum) St. Maartensvuur. III-3-2
sinterklaas sinterklaas: Voor de eerste wereldoorlog spraken sommigen nog van Sinterklaos en zien vrouw. Zo werd door enkelen Sinterklaos en zien vrouw nog voorgesteld als een vieze oude bebaarde kerel en zijn vrouw als een in slechte kleren gehuld wijf.  sinterklāōs (Wanssum) St. Nicolaas III-3-2
sjalot sjalot: schalot (Wanssum), sjarlot: mv -ten  sch6rlot (Wanssum) [DC 13 (1945)] I-7