18977 |
slons (slodder?) |
doelie:
doelie (L214p Wanssum),
flots:
flots (L214p Wanssum),
slons:
slóns (L214p Wanssum),
smerige trien:
smerrige trien (L214p Wanssum),
soeptrien:
soeptrien (L214p Wanssum),
trien:
trien (L214p Wanssum)
|
sloerie, slordige vrouw, slons || slons, slordige vrouw || slordige vrouw || vuile vrouw || vuilpoets
III-1-4
|
17577 |
sluik haar |
peemhaar:
peemhèùr (L214p Wanssum),
pinhaar:
pinhaor (L214p Wanssum)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
knikkebollen:
knikkebolle (L214p Wanssum),
soezen:
soeze (L214p Wanssum)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slytmant (L214p Wanssum)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
20491 |
slurpen |
zolveren:
zōlvərə (L214p Wanssum)
|
slurpen, onhandig drinken
III-2-3
|
17741 |
smaak |
geschmack (du.):
gesmak (L214p Wanssum),
smaak:
de smaak is bedörve (L214p Wanssum),
smaakje:
smekske (L214p Wanssum)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31284 |
smeden |
smeden:
smejǝ (L214p Wanssum)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
18978 |
smeerpoes |
vetdel:
vetdèl (L214p Wanssum),
vetkanis:
vetkanes (L214p Wanssum)
|
vuilpoets, smeerlap || vuilpoets, smeerlap, viezerik
III-1-4
|
24886 |
smele |
smele:
smēl (L214p Wanssum)
|
Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen.
I-5
|
19421 |
smeulen |
luiden:
løͅi̯ə (L214p Wanssum)
|
gloeien van brandend iets
III-2-1
|