17571 |
hoofd (spotnamen) |
kappes:
kappes (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
knikker:
knikker (L214p Wanssum),
ne kale knikker
knikker (L214p Wanssum),
knotskop:
knotskop (L214p Wanssum)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
pars˃vleͅi̯s (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
hoofdkaas || zult
III-2-3
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L214p Wanssum)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
høtsǝl (L214p Wanssum)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog vliegen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
hoeëg vliege (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33647 |
hoogliggende akker |
hoog land:
hōx lānt (L214p Wanssum),
hoogveld:
huǝxvɛlt (L214p Wanssum)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
huməs (L214p Wanssum)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsels:
hø̜xsǝls (L214p Wanssum)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
33648 |
hoogte in een akker |
hoogte:
hø̜xt (L214p Wanssum)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|
22164 |
hooi |
hooi:
hø̜̄i̯ (L214p Wanssum),
nesthooi:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
nésthuij (L214p Wanssum)
|
andere? [N 93 (1983)] || Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3, III-3-2
|