e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klomp klomp: klòmp (Wanssum), klòmpe (Wanssum), kló:mp (Wanssum), klōmp (Wanssum) Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp II-12, III-1-3
klompenmaker klompenmaker: klompǝmē̜kǝr (Wanssum) De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.] II-12
klompriem klompenbandje: klōmpǝbɛntjǝ (Wanssum) Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.] II-12
klompschoen klompschoen: klompschoen (Wanssum) Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] III-1-3
klompspijkertje klompennagel: klōmpǝnāgǝl (Wanssum) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12
klopper, garde kloprijsje: kloͅpriskə (Wanssum), rijsje: riskə (Wanssum) klopper van twijgen gemaakt || klopper voor het bereiden van eten, gemaakt van dunne geschilde berkentakjes, garde III-2-1
kloven krappen: krep (Wanssum), krèp (Wanssum) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
kluit fom: vom (Wanssum) een uit klei en kolengruis gemaakte bal, die in de kachel gestookt werd III-2-1
knabbelen knabbelen: knavele (Wanssum), knibbelen: knibbele (Wanssum) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knecht, algemeen boden (coll.): bōi̯ǝ (Wanssum), boerenknecht: būrǝknēxt (Wanssum), daghuurder: daxhydǝr (Wanssum), knecht: knēxt (Wanssum) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6