e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
natuurlijke waterloop beek: bē̜k (Wanssum) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
nauw, eng strak: Toe strak: straks (pas geleden).  strak (Wanssum) strak, nauwsluitend III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon pront: = sekuur persoon!  prónt (Wanssum), secuur: #NAME?  səkūūr (Wanssum) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
neef neef: neen  nēf (Wanssum) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
nerf van de weide groes: grūs (Wanssum), weizool: węi̯zǭl (Wanssum) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest bocht: ook: materiaal waaruit he nest is gebouwd  bōcht (Wanssum) nest III-4-1
netmaag netmaag: nɛtmāx (Wanssum) De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b] I-11
neus (spotnamen) gevel: gevel (Wanssum, ... ), snotkokker: snotkoker (Wanssum), snotkòker (Wanssum), snotneus: snotneus (Wanssum) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neusgaten neusgaten: neusgaate (Wanssum), neusgatter (Wanssum), neuzengaten: neusegatter (Wanssum) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
nicht nicht: nīcht (Wanssum), neen  neecht (Wanssum), nicht (Wanssum) nicht || nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2