34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
gęrmkǝ (L368b Waterloos)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vē̜rzǝ[kalf] (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vērtaŋ (L368b Waterloos)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
weͅjə (L368b Waterloos)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadmand:
lijvǝntjman (L368b Waterloos),
wasmand:
wasman (L368b Waterloos)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
tob:
toͅb (L368b Waterloos)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
eerste waterblaas:
īrstǝ wātǝrblǭs (L368b Waterloos)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mūr (L368b Waterloos)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21675 |
wbd: afzeggen |
niet doorgaan:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
de koop [gēͅi̯t nēt dūr (L368b Waterloos),
van niks zijn:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
de koop is [van neks (L368b Waterloos)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21683 |
wbd: in trek |
dik betaald:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje aan het eind heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag".
dek bətāltʔ (L368b Waterloos),
prijs houden:
ps. omgespeld volgens Frings.
pris hawə (L368b Waterloos)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|