34172 |
goed liggen |
goed:
gōt (Q117a Waubach)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
niets:
nitš (Q117a Waubach)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
33919 |
goedaardige droes |
droes:
drus (Q117a Waubach),
krop:
krǫp (Q117a Waubach)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
gowwe vriedig (Q117a Waubach),
gówwe vriedig (Q117a Waubach)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
gow weak (Q117a Waubach),
gówweëk (Q117a Waubach)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24958 |
golf |
golf:
golf (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24959 |
golven ww. |
golven:
golve (Q117a Waubach),
op en neer gaan:
op ə neer goa va water (Q117a Waubach)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24538 |
gom |
hars:
Veldeke
hars (Q117a Waubach)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28446 |
gonzen |
bruisen:
brūzǝ (Q117a Waubach)
|
Brommend of zoemend geluid maken door de bijen. [monogr.]
II-6
|
17903 |
gooien |
guizen:
goesje (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
kneu?n:
knö. (Q117a Waubach),
smijten:
sjmīēte (Q117a Waubach),
werpen:
werpe (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-1-2
|