25389 |
met de poten roeren |
roeren:
rø̄rǝ (Q117a Waubach)
|
Met de poten in het water bewegen om zo de haren beter te kunnen weken. [N 28, 22; monogr.]
II-1
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) wijd staan:
wit štǭ (Q117a Waubach)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
poten:
[poten] (Q117a Waubach)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
klauwen:
klau̯ǝ (Q117a Waubach),
krabben:
krabǝ (Q117a Waubach)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
22641 |
met een drijftol spelen |
dobbelen:
dobbele (Q117a Waubach),
dŏbələ (Q117a Waubach),
smikdobbelen:
sjmikdobbelen (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
dobbelen:
dobbelen (Q117a Waubach),
dŏbələ (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
32751 |
met een voor spitten |
omgraven:
[omgraven] (Q117a Waubach)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
17946 |
met grote stappen lopen |
grote treden maken:
grōēte trèè maake (Q117a Waubach)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
klepperen:
kleppere (Q117a Waubach)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bīzǝ (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|