19661 |
schrobben |
schrobben:
sjroeben (Q117a Waubach)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjruubber (Q117a Waubach)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
šrufdrōǝt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 749]
II-5
|
19411 |
schroeien |
verbrennen:
verbrenne (Q117a Waubach)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28162 |
schroevedraaier |
schroeve(n)draaier:
šruvǝdriǝnǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 748]
II-5
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
schrokke (Q117a Waubach)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
Veldeke
sjub (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bluë (Q117a Waubach),
schuchter:
sjugter (Q117a Waubach)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schokkelen:
šukǝlǝ (Q117a Waubach)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33586 |
schudden van vruchten |
melken:
Veldeke
milke (Q117a Waubach)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|