20370 |
bruidsjonker |
bruidsjong:
broeëdsjong (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach)
|
de bruidsjonker [brönker] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20371 |
bruidsmeisje |
bruidsmeidje:
broeëdsmeadje (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach)
|
het bruidsmeisje [brönkesje] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20385 |
bruidspaar |
bruidspaar:
broeëdspaar (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
t broêdspaar (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
het bruidspaar [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20372 |
bruidssluier |
bruidssluier:
dr broedssjluier (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
sluier:
sjluier (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach)
|
de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20375 |
bruidsstoet |
bruids-zug:
broeëdstsoch (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach)
|
de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broeëlof (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
hoogtijd:
de hoeëgtsiet (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
hoeëchtsiet (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
gestrikte hoos:
gesjtrikde hoase (Q117a Waubach)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (Q117a Waubach)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul zijn:
(de koe is) brøl (Q117a Waubach)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
frech (du.):
vrech (Q117a Waubach),
ongeschoft:
ongesjoef (Q117a Waubach)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|