| 18205 |
kraag |
kraag:
kreëgsjke (Q117a Waubach)
|
Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
| 18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q117a Waubach)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 28332 |
kraagschroef |
schenenbout:
šenǝbōts (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
tire-fond:
tirǝfō (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
| 34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krī.nǝ (Q117a Waubach)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knōē.sj (Q117a Waubach)
|
kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
| 22858 |
kraaltjes |
parelaars:
[sic]
pɛrəla:s (Q117a Waubach)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
| 32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (Q117a Waubach)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
| 24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
krōēnekraan (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
kraanvogel || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 17918 |
krabben |
afstropen:
āfštrø̄pǝ (Q117a Waubach),
kratsen:
kratse (Q117a Waubach),
schuren:
sjōēre (Q117a Waubach)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|
| 25550 |
krabsel |
korst:
kū.š (Q117a Waubach)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|