e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nachtpak duivenslag: vgl. Van Dale: duivenslag, inrichting waardoor duiven hun hol wel vrij kunnen binnengaan, maar er niet zelf uitkomen. WNT duif, ss. duivenslag, toestel waardoor de duiven hun hok wel in, maar niet uit kunnen gaan. [-> metafor.?]  dōēvesjlaach (Waubach) nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)] III-1-3
nadeel scha: sjah (Waubach) het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] III-1-4
nageboorte koek: kook (Waubach), nageboorte: noageboert (Waubach), noëgeboorte (Waubach) menselijke nageboorte [N 10C (zj)] III-2-2
nageboorte van de koe bed: bɛt (Waubach) [N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.] I-11
nageboorte van het paard bed: bęt (Waubach) Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55] I-9
nagel nagel: naagul (Waubach) nagel [DC 01 (1931)] III-1-1
nagras, tweede hooioogst groe(n)maad: grǫmǝt (Waubach), tweede snit: twidǝ šnet (Waubach) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
naoogstrijf reek: rē̜k (Waubach) Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a] I-4
narijs uit laten gaan: ū.t lotǝ goa (Waubach) Na het bewerken en opmaken van het deeg kan de laatste rijs, de narijs, beginnen. Het deeg moet nog enige tijd rijzen in de bus, het blik, de rijskast, voordat het in de oven geschoven kan worden. Men moet bij de narijs erop leggen dat temperatuur en vochtigheid van de lucht voldoende zijn (Schoep blz. 102). Zowel een te lage als een te hoge temperatuur be√Ønvloeden het deeg ongunstig, terwijl de vochtigheid van de lucht ook niet te hoog mag zijn. Het verdient aanbeveling de narijs te laten geschieden in een afzonderlijke ruimte, waar men zowel de temperatuur als de vochtigheid van de lucht in de hand heeft. Volgens de informant van L 330 duurt de narijstijd een half uur. [N 29, 39b; N 29, 39a] II-1
narrenstok marot (<fr.): marrot (Waubach), staf: sjtaaf (Waubach) De narrenstaf [marot]. [N 88 (1982)] III-3-2