21486 |
werkdag |
werkeldag:
werkeldaagse klijjer (Q117a Waubach)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirke (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
wɛrəkə (Q117a Waubach)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
29932 |
werkjasje |
kiel:
kēl (Q117a Waubach),
werkjasje:
werǝkjɛskǝ (Q117a Waubach)
|
De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.]
II-9
|
18574 |
werkkleren |
oude kleren:
ouw klijjer (Q117a Waubach),
oude prullen:
ow prulle (Q117a Waubach)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18915 |
werklustig |
flink:
flink (Q117a Waubach)
|
niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27637 |
werknummer |
nommer:
nomǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Het werknummer van de mijnwerker dat onder meer op zijn gereedschap, controlepenning en mijnlamp staat. Het nummer is ook van belang in verband met de loonlijst. [N 95, 987; monogr.]
II-5
|
27685 |
werkplaats |
werkplaats:
werkplātš (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia])
|
[N 95, 10]
II-5
|
18305 |
werkschoen |
werkschoen:
werksjoon (Q117a Waubach),
wirksjoon (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25570 |
werktafel |
werkdis:
werkdøš (Q117a Waubach)
|
De tafel waarop men het deeg voor verdere bewerking legt na de bewerking in de trog. [N 29, 30a; monogr.]
II-1
|
25519 |
werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald |
kratsen:
krɛtsǝr (Q117a Waubach)
|
Gereedschap om de oven leeg te halen of om het overblijvende vuur in de hoeken te vegen. Dit lemma vertoont inhoudelijk veel over-eenkomst met het lemma ''rakelijzer''. Het is ook mogelijk dat dezelfde handeling geschiedt door een ovendweil of ovenbezem. Zie het lemma ''ovendweil of ovenbezem''. Verschillend soort gereedschap wordt gebruikt voor het leeghalen van de oven. Het kan een haaks omgebogen ijzer zijn met houten heft of een ijzer met vooraan een krul en met een houten handvat of een ijzeren of een houten vierhoekig blad met haaks daar bovenop een steel met handvat. Het kan ook simpelweg een bonestaak zijn die nat wordt gehouden. Een houten werktuig krijgt nogal eens de voorkeur boven een ijzeren, omdat volgens de boeren (Weyns 33) de ijzeren rakelstokken de oventegels te zeer doen slijten. Getuige de woordtypen "zwouw" en "zwoelde" wordt soms de ovenpaal gebruikt. Men moet er rekening mee houden dat een aantal woordtypen boerentermen zijn. Zie afb. 12. [N 29, 11c; OB 2, 2b; OB 2, 2a; N 29, 5b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|