e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waubach

Overzicht

Gevonden: 6116
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeksriem boksenriem: boksereem (Waubach), gordel: hea hool zieng bòks mit inne juudel (Waubach), riem: hae hool zieng boks op mit inne laere reem (Waubach), reem (Waubach) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekzak achter vottentas: vottetesj (Waubach) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksentas: boksetesj (Waubach) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer braal (barg.): bargoens  braal (Waubach), broeder: browur (Waubach), broer: broor (Waubach) broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] III-2-2
brokkelhoef sprok: šprǫk (Waubach) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
bromtol bromtol: bromtol (Waubach, ... ), huildobbel: huuldobbel (Waubach), hūldŏbəl (Waubach) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] III-3-2
bron bron: bron (Waubach), bròn (Waubach), wel: wel (Waubach) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] III-4-4
bronstig berig: berig (Waubach), bięrex (Waubach), bīrex (Waubach), loops: lø̄pš (Waubach) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries rossig: rø̜sex (Waubach) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: broed (Waubach), broewet (Waubach), bRoeëd (Waubach), brôêt (Waubach) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3