25220 |
bulderen van de storm |
bullen:
bulle (L289p Weert),
donderen:
dóndere (L289p Weert)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21349 |
bullebak |
bullebak:
bullebak (L289p Weert)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30087 |
bult |
buik:
buǝk (L289p Weert)
|
Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b]
II-9
|
28499 |
bultbroed |
bultbroed:
bøljtjbrōt (L289p Weert)
|
Darrenbroed ontstaan uit eitjes van een leggende werkbij. De cellen worden door de werksters in dit geval voorzien van een zeer hoog gewelfd deksel, vandaar de benaming bultbroed. Bultbroed kan echter ook ontstaan, wanneer een gewone moer onbevrucht is gebleven of door ouderdom of letsel niet langer in staat is bevruchte eieren af te zetten. Deze moer wordt dan ook darrenbroedig. [N 63, 62b; N 63, 27; N 63, 24b]
II-6
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
± WLD
bössel (L289p Weert),
busseltje:
busselke (L289p Weert)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)] || samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
33102 |
bundel zangen |
beerwis:
bērwęs (L289p Weert),
hoop:
hǫu̯p (L289p Weert)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25058 |
bundel, bussel |
bos:
bos (L289p Weert),
bussel:
bōssel (L289p Weert),
bussel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
bundel [SGV (1914)] || een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
bonder (L289p Weert),
bussel:
bussel (L289p Weert),
hectare:
hektaar (L289p Weert)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
fis (L289p Weert),
vis (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
32125 |
burijn |
steekbeitel:
stē̜k˱bęjtǝl (L289p Weert)
|
Beitel waarvan het beitelblad bestaat uit twee rechte vlakken die een hoek vormen. De vouw zit bij deze beitel aan de buitenkant van de rechte vlakken van het blad. Het blad kan recht of gebogen zijn. De burijn wordt door de meubelmaker gebruikt om V-vormige groeven uit te steken. De wagenmaker brengt er het sierwerk mee aan op karren en wagens. Zie ook afb. 160. [N G, 27a; N 53, 45e]
II-12
|