e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
canon canon (lat.): canon (Weert, ... ), misgebeden: mesgebeeje (Weert) Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)] III-3-3
canonborden canonborden: canonborde (Weert), misborden: mesborde (Weert) De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)] III-3-3
capuchon capuchon (fr.): capuchon (Weert), kap: kap (Weert) capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] III-1-3
carambole carambole (fr.): karambol (Weert) Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)] III-3-2
carbid schieten carbidbus: Men sloot de bus af en in de zijwand sloeg men een gaatje, hieroor ontsnapte het gevormde carbiedgas en door hier nu een brandende lucifer aan te houden, knalde het deksel met geweld van de pot af.  kerbietbös (Weert) Carbiedbus, meestal een oude verfpot waarin men wat carbied deed met water. III-3-2
carbidlamp carbidlamp: kerbiedla‧mp (Weert) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
cariës tandwolf: ta.ndewollef (Weert) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)] III-1-2
carnavalsoptocht optocht: optocht (Weert), stoet: stoet (Weert) De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)] III-3-2
castagnetten kleppers: kleppers (Weert) De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)] III-3-2
castreren castreren: kastrērǝn (Weert), snijden: snii̯ǝ (Weert, ... ) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-9