23581 |
canon |
canon (lat.):
canon (L289p Weert, ...
L289p Weert),
misgebeden:
mesgebeeje (L289p Weert)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23643 |
canonborden |
canonborden:
canonborde (L289p Weert),
misborden:
mesborde (L289p Weert)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capuchon (L289p Weert),
kap:
kap (L289p Weert)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
karambol (L289p Weert)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23062 |
carbid schieten |
carbidbus:
Men sloot de bus af en in de zijwand sloeg men een gaatje, hieroor ontsnapte het gevormde carbiedgas en door hier nu een brandende lucifer aan te houden, knalde het deksel met geweld van de pot af.
kerbietbös (L289p Weert)
|
Carbiedbus, meestal een oude verfpot waarin men wat carbied deed met water.
III-3-2
|
19568 |
carbidlamp |
carbidlamp:
kerbiedla‧mp (L289p Weert)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18067 |
cariës |
tandwolf:
ta.ndewollef (L289p Weert)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
optocht:
optocht (L289p Weert),
stoet:
stoet (L289p Weert)
|
De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22678 |
castagnetten |
kleppers:
kleppers (L289p Weert)
|
De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
castreren:
kastrērǝn (L289p Weert),
snijden:
snii̯ǝ (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|